|
Herinneringen aan Tjarko ten Have, Reviaan,
bewonderaar van Tony Williams, drummer en bovenal een kunstschilder, met een
eigen handtekening: expressief en kleurrijk. Tjarko
stierf op 30 augustus van dit jaar in een soort eenzaamheid, weliswaar omringd
door familie maar nimmer liet hij tijdens zijn ziekte iemand emotioneel dicht
bij zich komen. Dood is dood en over de rest moet je niet zeuren, was zo
ongeveer zijn credo. Emotionaliteit over zijn ziekte verachtte hij letterlijk
als sentimentaliteit. Dat maakte afscheid nemen voor zijn vrienden en kennissen
wel moeilijk. Café Faas, zijn huiskamer gedurende de ruim 25 jaar dat hij in
het Oude Noorden van Rotterdam woonde, bleef weliswaar zijn plek, ook toen hij
steeds zieker werd, maar vragen over zijn ziekte ontweek hij. Sterker, iedereen
die het waagde zijn of haar verdriet in zijn nabijheid te tonen, stootte hij
van zich af. Hij was daar zeer rücksichtslos in. Ook al kwam hij met nieuwe
schoenen die hij niet behoefde te strikken, omdat hij niet meer bij zijn voeten
kon vanwege de sterk opgezwollen milt en een nieuwe broek die sterk afweek van
zijn gebruikelijke jeans, om dezelfde reden... Non-Hodgkins
had hij, een kanker van het lymfestelsel. ‘Goed te bestrijden’ had de
diagnosticerende arts in het Franciscus Gasthuis uitgeroepen. En stelde hem na
een aantal chemokuren een stamceltherapie in het vooruitzicht. Het was mei
2002. Niets bleek minder waar: de chemokuren
leverden geen resultaat, die therapie bleek onmogelijk en in januari van
2003 was hij ‘uitbehandeld’. De artsen in Daniel den Hoed hadden geen andere
middelen. Hij wilde het niet weten. ‘Ik kom terug’, zei hij tegen me, overtuigd
dat het een kwestie van de geest was. Iedereen wist wel beter, hij
waarschijnlijk ook wel. De ziekte was al te ver opgerukt. Maar het is misschien
zo dat hij die opvatting gebruikte om sterk van geest te blijven, zodat hij
zijn werk kon blijven doen. Steeds
moeizamer sleepte hij zich de laatste maanden naar de eerste verdieping van het
oude schoolgebouw in de Osseweistraat in Rotterdam, waar hij een groot atelier
had. Daar stond zijn trots, een Gretsch drumstel, waar hij dagelijks de meest
ingewikkelde rifjes op uitprobeerde die hij wilde inbouwen in het repertoire
van Demeter. Dagenlang studeerde hij op een riff, die hij in Eric van de Westen’s ‘Namaqualand’ wilde toepassen. Hij klaagde wel dat hij
meer onregelmatige maatsoorten wilde gebruiken en dat hij daarvoor te weinig
weerklank vond. Tenslotte had hij niet voor niets lang gestudeerd op
onregelmatige maatsoorten uit de Balkan en het nabije Oosten. Maar Demeter is
een jazzband en verder dan 6/8, ¾ en 5/8 maten zijn we niet gekomen. Aan
de wand van zijn atelier hingen grote foto’s van jazzmusici, en overal mooie
grote schilderijen, o.a. van Jaco Pastorius, maar ook van eenzame mannen in
massieve kerken, en zijn latere Groningse landschappen: eenzame velden,
overweldigend in grootsheid en sombere luchten. In
maart van dit jaar, al ‘uitbehandeld’, speelde hij voor de laatste keer ‘en
public’: in café Alpharat, met gastoptreden van Steef Vooren. En in mei van dit
jaar speelde hij nog mee op de demo cd, die in zijn atelier werd opgenomen. Het
was zijn laatste muzikale activiteit met Demeter, daarna ging het snel
bergafwaarts. Vermoeidheid, benauwdheid, geen trappen meer kunnen klimmen
joegen hem weg van Rotterdam, naar zijn familie in Duitsland, Vlissingen en
vrienden in Groningen. Daar kon hij in de tuin, of op een met lift bereikbaar
balkon zijn pentekeningen maken. Daardoor zagen we hem steeds minder in Faas.
Hij werd gemist vanwege zijn humor, soms vlijmscherpe om niet te zeggen vileine
opmerkingen, de gesprekken over muziek en kunst. ‘Obuhrrrrrrrr’, zijn oproep
aan Faas-eigenaar Ruud om meer bier, zal nooit meer klinken. We dronken vaak
samen een biertje zo tussen half 7 en 7 uur, als hij terugkwam uit zijn
atelier. ‘Die gaat erin als Gods woord in een ouderling,’ waren dan steevast
zijn eerste woorden. Daarna spraken we over de jazz, over Bach, over Gerard
Reve en zijn weerzin tegen wereldmuziek, die hij maar een kunstmatige
vermenging vond. Tjarko beschikte over een enorme kennis van de muziek en
geschiedenis van het Midden-Oosten, elke willekeurige Turk, Koerd of Iraniër
kon hij daarmee om de oren slaan, bovendien sprak hij een aardig mondje Turks.
Hij had tenslotte in een ver verleden lange reizen gemaakt door die gebieden,
o.a. met een Balkan orkest onder leiding van de musicoloog Wouter Zwets, met
wie hij overigens op gespannen voet stond. Zijn
begrafenis in Nisse, een lieflijk dorpje in de buurt van Borssele, waar zijn
familie begraven ligt, was mooi, bij vlagen leuk, omdat er met humor ook over
zijn ‘mindere’ kanten werd gesproken, en in ieder geval waardig en
indrukwekkend. De enige valse noot was het optreden van een malafide ex-manager
van Tjarko, die nog even over de kist heen wilde profiteren van zijn talent.
Schaamteloos. Als
band wilden we hem de laatste eer bewijzen. Bassist Jaap en saxofonist Jasper
waren wegens vakantie helaas afwezig, Anton Drukker verving Jaap. Toen we even
in de kerk repeteerden, werd de kist met Tjarko binnen gereden en pal naast de
band gezet. We speelden door, maar kippenvel bedekte mijn armen. Met tranen in
de ogen maakten we de repetitie af en liepen stil naar buiten, naar het
zonovergoten grasveld rond de kerk. Na
de herdenkingsplechtigheid in de kerk, (waarin we Namaqualand en Mercy, Mercy,
Mercy speelden) die besloten werd met Miles’ All Blues, volgde de laatste
tocht over een zonovergoten landweggetje naar de begraafplaats. Eenvoudig, geen
opsmuk, maar de vele bedroefde mensen achter de wagen zorgden voor een mooie
atmosfeer. Na
zijn begrafenis kwamen de verhalen los. Over zijn eigenwijsheid, over zijn
naïviteit waar het om zaken ging (er zijn minimaal 38 doeken van hem zoek, of
in handen van mensen die niet betaald hebben...), zijn vertrouwen in de
verkeerde managers. Zijn
voorliefde voor Reve heb ik zelf nooit helemaal begrepen. Zijn afkeer van
homoseksualiteit (‘Wallem Holnijt...), zijn afkeer van religie als instituut,
toch thema’s die bepaald centraal staan in het werk van Reve. Hoe kon hij die
onderwerpen toch verenigen? Omdat in zijn haast fanatieke afkeer juist ook een
nabijheid weerspiegeld werd? Hij kon met verve gedichten van Reve uit het hoofd
reciteren, veelal tot groot genoegen van de omstanders in het café. Hij deelde
overigens die liefde voor het werk van Reve met zijn neef Tim. Tot
de openbaring van zijn ziekte repeteerden we als Demeter in zijn atelier. Dat
was zijn heiligdom, je mocht er niet eens zelf koffie zetten. Onverstoorbaar
rookte hij zijn Gauloise achter de drumkit, luisterde met de armen over elkaar
naar debatten over arrangementen, en ritmes. En had daar vaak zijn eigen mening
over. Na
afloop dronken we altijd nog een paar biertjes in Faas, de maandagen waren daar
traditioneel Demeteravondjes. Na twee vaasjes kwam uiteraard Reve weer vaak op
de proppen. Maar
hij werd stiller en stiller, bemoeide zich steeds minder met de gesprekken. Hij
bleef wel verwoed doorwerken, ‘ik heb nog zoveel te doen,’ was een uitspraak
van de laatste maanden. Schilderen werd te moeilijk, hij zocht zijn toevlucht
in het schetsboek. Toen
we vorig jaar ons muzikaal jaar startten in restaurant Vos was Tjarko ziek. Hij
had wel voor de gelegenheid een houten paneel voorzien van een fraai portret
van Miles Davis. Dat paneel heeft een tijd in Vos gehangen. Daarbij vertoonden
we tijdens het optreden een diaprojectie van schilderijen van hem. Een soort
hommage aan een doodzieke man. Hij kon er toen niet bij zijn, hij was geveld
door de effecten van een chemokuur. Was
zijn eenzaamheid eigenlijk erg? Nee, voor hem niet, zijn emotionaliteit drukte
hij uit in zijn schilderijen, niet in het woord of gebaar. Ook zijn drumspel
ademde vaak een analytische sfeer, die uiteindelijk doorbroken kon worden, op
het moment dat de chemie tussen hem en de band ging spetteren, ging ‘grooven’.
Onze duetten waren vaak spannend, we hadden uiteindelijk dezelfde opvatting
over het vertellen van verhalen in muziek, het vraag- en antwoordspel begonnen
we goed te beheersen en Tjarko begon er ook echt van te genieten. Hij
had af en toe een wat luie adem in zijn spel, die fractie vertraging die ook
Ritchie Hayward van Little Feat kon hebben. Maar hij kon ook zeer precies zijn:
luister maar naar die prachtige rolls in Mercy,
Mercy, Mercy, met die knal aan het eind, precies op zijn kop. Of zijn
ijzersterke swing in Simple Facts, het live nummer op de cd. Hij
had behalve voor Tony Williams ook grote waardering voor John Engels en Hans
Eykenaar. En voor Bach, natuurlijk. Eindeloos hebben we zitten filosoferen over
de betekenis van de Matthäus Passion, maar vooral ook over de enorme kracht die
van die muziek uitgaat. Het
bericht van zijn overlijden kreeg ik toen ik op de markt in Rotterdam liep.
Mijn gsm ging. Op het display: Tjarko. Ik schrok ontzettend en ik wist het
direct. Neef Guus aan de lijn. Hij was net bezig om op Tjarko’s atelier spullen
bij elkaar te pakken, die Tjarko nodig had voor zijn werk in Vlissingen en
kreeg daar een telefoontje van zijn zus. ‘Zijn hartje klopt niet meer’ had ze
haast vertederd gezegd. Hij
is veel te jong vertrokken. Nog steeds kijk ik, als ik in Faas ben, automatisch
om half zeven op mijn horloge, omdat Tjarko elk ogenblik kan binnenkomen.
Onlangs kwam ik voor het eerst sinds maanden weer eens in zijn atelier. Zijn
‘geur’, zijn sfeer hangt er nog steeds. Al zijn werk staat er nog. Tientallen
schilderijen, honderden tekeningen, uit alle periodes. En ik werd stil van
binnen, er nog steeds niet van overtuigd dat hij hier niet meer aan het werk
zal zijn. Ongeloof dat deze talentvolle man niet meer zijn penselen, zal
gebruiken, of zijn drumstokken. Samen met Guus liep ik wezenloos rond. De
band is sinds zijn begrafenis niet meer bijeen geweest. Tjarko’s dood heeft een
gat geslagen, heeft een stilte,
die niet eenvoudig te overwinnen is. Zondag 19 oktober speelden we weer. Zonder
drummer. Erik
Nout percussionist
van Demeter oktober
2003 |
Copyright Han Geerligs. All images and files copyrighted
|